Granfondo Stelvio Santini 2015 door onze huisdichter
Cycloteam in de wielsporen van Fausto Coppi
De Stelviopas is met 2758 meter de hoogste pas van Italië. In mijn geboortejaar 1953 werd de pas voor het eerst in de Giro d’Italia opgenomen. Terwijl ik met mijn mollige beentjes in de lucht lag te trappelen arriveerde de legendarische Fausto Coppi als eerste op de top van de pas. Gelukkig had ik toen nog geen weet van de verschrikkingen die mij 62 jaar later op deze berg stonden te wachten.
Op donderdag 4 juni staat de bus met fietsaanhangwagen van de firma Juijn klaar en een kleine dertig fietsers schepen zich in voor de nachtelijke tocht naar Bormio. Het organisatiecomité bestaande uit Geertine, Leon en Mark heeft alles tot in de puntjes geregeld zodat we de volgende morgen zonder enige trammelant bij Hotel Vallecetta arriveren. Niet veel later vertrekt een aanzienlijk deel van de groep reikhalzend naar de eerste trainingsberg; de Gavia. We doen het rustig aan en genieten boven van de Arctische natuur. Niet te lang want het is er koud en na een heisse choco wordt er snel afgedaald naar de milde temperaturen van Bormio.
Op zaterdag klikken de grootste diehards in voor trainingsritjes in de omgeving. Door het met mijn leeftijd samenhangende langzame herstel blijf ik liever een dagje in Bormio rondlummelen. Één van de groepsleden komt bont en blauw terug bij het hotel. Hij is over zijn stuur gevlogen. Gelukkig kan hij de volgende dag wel meedoen. Leon trakteert ons die avond op een uitleg van zijnstrategie voor de volgende dag. Volgens zijn koffiedik zal hij als 24ste eindigen. De volgende dag zou blijken dat hij zowel zijn kwaliteiten als renner als die van waarzegger had overschat. Maar hij was wel de snelste van de groep.
De rit
De morgenstond had een stevig ontbijt in de mond op de Grote Dag. De zes tot zevenduizend calorieën die nodig zijn om de tocht te voltooien, moeten toch ergens vandaan komen. Het is zonnig en vol goede moed mengen we ons onder de menigte die achter het startlint samenstroomt. Ik sta samen met Bert ergens in de achterhoede. Als bij een dijkdoorbraak komt er beweging in de kudde. Eerst langzaam maar als we de brede uitvalsweg bereiken steeds sneller tot de teller in de buurt van de zestig komt. Deze raketstart is te danken aan een lichte daling van de weg die de eerstvolgende veertig kilometer zal aanhouden. Bert verdwijnt al snel in de verte. Ik passeer Johan die bijna wordt meegesleurd door een vallende dame naast hem. Verder zie ik het eerste uur geen bekenden. Bij Teglio doemt de eerste klim op en ik herken Danique die haar charmante glimlach heeft aangewend om zich door het startveld naar voren te wurmen. We klimmen een stukje samen en verliezen elkaar weer. Bart komt langs. Nog een renner in onze teamkleuren op een Cannondale haalt me in. Dan ben ik al weer boven aan de korte klim van 5 kilometer en is het shirt dicht en dalen maar. Ik geniet van het spelletje om sneller dan anderen door bochten te suizen en links en rechts renners te passeren. In tegenstelling tot klimmen, beheers ik dit nog steeds vrij aardig.
Maar dan is het moment van de waarheid aangebroken. Na 85 kilometer staat hij daar; massief en grijnzend. Met de armen over elkaar neemt Hij ons geringschattend op; de Mortirolo. De schrik van elke renner. Gisteravond werd de naam vol ontzag op fluistertoon uitgewisseld. De verhalen over deze beul sidderden als koude rillingen door onze ledematen. Bij het zien van het hoogteprofiel met percentages boven de twintig trekken stoere kerels wit weg. En nu is het zo ver. De eerste indruk valt wel mee; een weggetje van niks. Nauwelijks breder dan een fietspad. Zijn we daar zo bang voor gemaakt. Tot de weg een bocht maakt, het donkere woud in. Dit is geen weg! Dit is een muur! Een vesting waar touwen en ladders meer tot hun recht komen dan een fiets. Krakend wordt afgeschakeld naar het aller laagste versnellinkje. Enige jaren geleden zou ik hier in het voordeel zijn geweest met mijn triple maar de compacts van tegenwoordig steken ook al tot 34/32 en dat is vrijwel gelijk aan mijn 30/28. Als gevolg van leeftijd en gewicht wordt ik op steile hellingen doorgaans voortdurend ingehaald. Om een of andere reden kan ik hier echter goed met het gemiddelde tempo mee. Dat is dan ook maar 7 km/uur en ik rijd daarbij ver boven mijn omslagpunt. Ik heb de berg al eens eerder gefietst maar vandaag stuurt de organisatie ons op satanische wijze even voor de top een zijwegje in dat kennelijk in een dronken bui door een verdwaalde betonwagenbestuurder is achtergelaten. We hobbelen over onregelmatige klonten steen met een neiging boven de 20%. De een na de ander stapt al dan niet vallend van zijn fiets. Ik probeer tegen beter weten een slalom door het slagveld maar stuit op een kluwen van fietsbuizen en ledematen die de weg versperren en ik moet er af. Zo sjokken we als overlevenden van een confrontatie met een Romeins legioen op onze gladde klikschoenen naar boven.
“De Stelvio; een legendarische naam in de fietswereld en ver daarbuiten.”
Boven wacht gelukkig de rijk voorziene dis van de ravitaillering en gelaafd en gedrenkt aanvaard ik de afdaling. Samen met een andere snelle jongen schiet ik vele langzamere en daarmee verstandiger dalers voorbij. Halverwege meent een roedel bruine geiten ons de stuipen op het lijf te moeten jagen door een spelletje “steek ik over of niet?”met ons te beginnen. We weten de rare bokkensprongen te ontwijken en bereiken de harde realiteit van het horizontale vlak. Hier moeten mijn onderdanen het overnemen maar hoe bemoedigend en dreigend ik ze ook toespreek; meer dan een sukkelgangetje zit er niet in. Ik kan het ze niet kwalijk nemen; de spieren zitten tot de lippen vol melkzuur dat door de koude afdaling tot een dikke karnemelkse pap is samengeklonterd en elke doorstroming van zuurstofrijk bloed belet. Er zit niets anders op dan in toeristisch tempo het vals plat naar Bormio af te leggen. Gaandeweg komt er weer wat leven in de onderste ledematen maar niet iets om over naar huis te schrijven. Na 20 km arriveer ik in Bormio waar ik uitgebreid gebruik maakt van de faciliteiten die deze bruisende stad te bieden heeft. Met name eten, drinken en een koude douche met kleren aan want het is inmiddels best warm geworden.
Ik ontworstel me aan het decadente stadsleven en zoek de gesel van de bergen op. De Stelvio; een legendarische naam in de fietswereld en ver daarbuiten. Harde strijd is hier geleverd door fameuze renners. Vaak onder de ontberingen van kou, hagel en wind. Vandaag peddel ik in een verzengende hitte de berg op. Niet vreselijk steil maar 25 kilometer klimmen is een sodemieters ver eind. Zeker als je nog steeds niet hersteld bent van de Mortirolo. Al tijden heb ik geen bekenden gezien maar daar staan Job en Tom te zwaaien. Ze hebben de korte afstand gereden en zijn op weg naar beneden. Gesterkt door deze blijk van saamhorigheid begeef ik mij verder omhoog te midden van het lint van zwijgende zwoegers.
De eindstreep
Na verloop van tijd komen we in de schaduw te rijden en ook door de stijging koelt het snel af. Heel prettig en ik kom weer wat op krachten. Bij een laatste servicepunt zo’n vijf kilometer onder de top eet ik een broodje ham dat erg goed smaakt na alle zoetigheid hiervoor. Ik neem me voor om de laatste kilometers alles te geven maar kom er al snel achter dat er geen krachtreserve meer voorhanden is en schik me in het tempo van mijn tochtgenoten. Het is zwaar, het is afzien en tot overmaat van ramp heb je de energie niet om te genieten van het fabelachtig mooie landschap om je heen. Zo bereik ik de eindstreep. Op minder glorieuze wijze dan mijn grote voorganger Fausto Coppi maar die was 62 jaar geleden dan ook geen 62. Mijn rug, mijn schouders en alles is stijf en pijnlijk maar ik heb het ‘finisher’ petje in mijn knuist en dat zal niemand mij afnemen.
Een paar minuten later komt Maartje over de meet. Het verbaast me dat ze met haar ranke figuur deze zware tocht heeft uitgereden. We maken foto’s, ik ga mijn tas met warme kleren opzoeken en daal deze keer zo langzaam mogelijk af om niets te missen van de schoonheid van deze bijzondere plek waar ik misschien nooit meer kom. Zo rol ik een half uur later bij het hotel binnen bijna zonder een trap te hebben gegeven. Snel douchen, eten en de bus in waar het gonst van de uitgewisselde ervaringen.
Voor zover ik het kan overzien heeft iedereen volop genoten van dit lange weekend. Sommigen hebben zich drie dagen afgebeuld. Anderen hebben alleen de Stelvio beklommen en genoten van de omgeving. Voor mij was het een van de zwaarste tochten die ik gereden heb. En ik heb er een aantal gereden die in afstand en hoogtemeters op papier zwaarder zijn. Maar geen van die tochten heeft een Mortirolo halverwege waar je een uur of meer op volle kracht moet klimmen. Misschien kun je als je jong ben hier van herstellen maar de meesten komen deze inspanning niet helemaal te boven waardoor de tweede klim; de Stelvio een slijtageslag wordt. Maar dat wist ik nog niet toen ik 62 jaar geleden met mijn mollige beentjes lag te trappelen in mijn wiegje…
0
0